Eveline Crone is als hersenwetenschapper vooral bekend als internationaal onderzoeker naar de ontwikkeling van het puberbrein.

Eveline Crone zette als hoogleraar Neurocognitieve ontwikkelingspsychologie bij de Universiteit van Leiden het Brain & Development Laboratorium op, waar met functionele MRI-scans direct hersenactiviteit wordt gemeten bij kinderen vanaf 8 jaar. 'Wat kan het onderwijs voor profijt hebben van de hersenwetenschap?' vroeg ik haar.

Er is de laatste tien jaar veel basiskennis beschikbaar gekomen rondom het functioneren van de hersenen. Deze kennis heeft soms ideeën uit de traditionele adolescentenliteratuur op z'n kop gezet en heeft ook veel bestaande theorie over opgroeien verdiept. Soms is de neiging om teveel te willen verklaren uit de hersenwetenschap. Vooral bij problemen met jongeren, van examenfraude tot risicogedrag, krijgt Crone vaak de vraag waarom ze dat doen. Hoe zit dat in de hersenen? Helaas zijn dat geen vragen die je op basis van hersenonderzoek kunt verklaren, dan zijn de verwachtingen te hoog.

Foute vooronderstellingen

Tegelijkertijd wijst psychologisch onderzoek ons op vooronderstellingen die soms niet kloppen. Zo bleek uit onderzoek dat jongeren die een geschiedenis hebben van buitensluiting (minimaal zes jaar last hebben van pesten) veel minder goed in staat zijn om zich te wapenen tegen pestsituaties dan jongeren die niet gepest zijn. Jongeren zonder pestgeschiedenis hebben allerlei sociale vaardigheden ontwikkeld om niet gepest te worden. Je bent dus niet automatisch beter voorbereid op zo'n situatie als je er meer ervaring mee hebt.

Een ander voorbeeld is het onderzoek naar creativiteit, bijvoorbeeld redeneervaardigheden. Als je wat ouder wordt kun je dat steeds beter, dus lijkt het alsof praktische creativiteit met leeftijd toeneemt. Maar het blijkt dat jongeren veel sneller gebruik maken van hun prefrontale cortex als ze opdrachten krijgen om out of the box te denken. Dat wijst erop dat ze makkelijker hun creativiteitspotentieel kunnen aanroepen dan volwassenen.

Selectief gemotiveerd

De nieuwste inzichten op het gebied van hersenonderzoek naar het puberende brein laten zien dat het adolescentenbrein selectief gemotiveerd is. Het brein is tussen je tiende en twintigste levensjaar superflexibel: het kan vlug schakelen en past zich razendsnel aan nieuwe situaties aan. De sociale wereld is de belangrijkste motivatie van jongeren. 'Hoe kan ik ergens bij horen?' Dat is evolutionair bepaald, want alleen in een groep kun je overleven, of het nu in de oertijd is of in de 21e eeuw. Het sociale brein bepaalt eigenlijk of het voor jongeren relevant is om bepaalde taken uit te voeren. Als ze uit de groep dreigen te vallen wanneer ze bepaalde dingen niet goed regelen, dan zal het brein bovengemiddeld gemotiveerd zijn om bepaalde taken uit te voeren.

Volgens Eveline Crone is het goede nieuws dat het ook voordelen heeft om adolescent te zijn. 'We moeten jongeren soms wat meer bekijken vanuit mogelijkheden in plaats van de beperkingen die ze hebben. Er is natuurlijk nog veel wat ze nog niet zo goed kunnen, zoals bepaalde sociale vaardigheden en vooruit kijken, maar daar moet je ze dan extra bij ondersteunen.'

Aanknopingspunten voor het onderwijs

De ambitie van Eveline Crone is te kijken hoe inzichten uit het onderzoek van haar Brain & Development Lab aanknopingspunten kunnen bieden om onderwijs en samenleving beter in te richten op de mogelijkheden van jongeren. De komende vijf jaar verwacht Eveline heel veel nieuwe inzichten.
'We hebben nu heel veel onderzoek gedaan naar de gemene deler per leeftijdsgroep. Daardoor weten we bijvoorbeeld hoe het gemiddelde brein zich in de puberteit ontwikkelt. Nu zijn we steeds meer aan het kijken naar individuele verschillen en gaan we groepen onderscheiden binnen een leeftijdscategorie. Waarom komen sommige jongeren wel mee op school en anderen niet? Zien we een andere hersenontwikkeling bij kinderen van gescheiden ouders? Wat is het verschil tussen populaire kinderen en kinderen die gepest worden?'

Als het gaat om de inzichten in de menselijke hersenontwikkeling, dan hebben we de laatste tien jaar het fundament van deze kennis gelegd. De volgende fase is om de individuele verschillen te begrijpen. Crone verwacht veel nieuwe inzichten op het gebied van leesonderzoek (waarom hebben sommige kinderen meer moeite om te leren lezen en anderen niet?). Maar ook is de wetenschap op zoek naar de vraag waarom de ene groep jongeren meer gemotiveerd is om te leren dan de andere groep en of er neurologische verschillen zijn tussen vmbo-, havo- en vwo-leerlingen. In hoeverre liggen bepaalde kansen al vast in de hersenen? Hoe meer kennis we van individuele ontwikkelingen hebben, hoe meer mogelijkheden er zijn om die kennis ook toe te passen in het onderwijs.'Wetenschap is natuurlijk nooit af, we zijn nooit zo ver dat we alles 100% weten. Vaak tonen wij ook empirisch wat iedereen al lang wisten. Daarom is het belangrijk om met het onderwijs onze inzichten te blijven delen, zodat de mensen die in de praktijk al heel veel dingen goed doen, kunnen bedenken of ze met deze kennis het onderwijs nog beter kunnen maken. Hoe dat precies moet, kan ik vanuit het hersenonderzoek heel moeilijk zeggen. Wij dragen bouwstenen aan voor het onderwijs.'