De eigen spelregels van het geheugen
Het geheugen is essentieel voor intelligentie, persoonlijkheid, waarneming, identiteit en tijdsbesef, stelt hoogleraar Douwe Draaisma. Toch is de waarde van de ‘opslagcapaciteit' van ons brein door de eeuwen heen gedaald.
Vroeger was een goed geheugen een teken van intellect, terwijl je tegenwoordig niet meer scoort met het onthouden van kennis (tv-quizzen daargelaten). Daar hebben we internet toch voor?! Wie nu verschil wil maken, doet dat met creativiteit, originaliteit en innovatie. Maar wees dan wel alert op cryptomnesie!
Cryptomnesie is – vrij vertaald – de kunst om op andermans ideeën te komen. Het is een vorm van onbewuste plagiaat. Volgens Draaisma, die diverse boeken schreef over het geheugen, is het een zeer menselijk fenomeen. Herinneringen worden namelijk zelden als geheel weggeschreven, maar vaak verdeeld over verschillende soorten geheugen. Zo is het autobiografisch geheugen sterk in de context, terwijl het semantisch geheugen alleen feiten onthoudt. Dus als je een goed idee hoort of leest, dan wordt de vondst zelf opgeslagen in het semantisch geheugen, terwijl de bron (een collega, vakblad, internet of deze collegereeks) in het autobiografisch geheugen terecht komt. Waardoor het later echt lijkt alsof het je eigen idee was…
250 soorten geheugen
Uit onderzoek blijkt dat mensen volledig te goeder trouw handelen als er sprake is van cryptomnesie. Het fenomeen is één van de vele voorbeelden waarmee Draaisma aantoont dat het geheugen moeilijk te doorgronden is en eigen spelregels kent. Zelfs de term zet ons op het verkeerde been: ‘het geheugen' klinkt immers alsof we over één grote vergaarbak praten, maar het menselijk brein beschikt over meer dan 250 (!) soorten geheugen. Om er een paar te noemen: visueel geheugen, iconisch geheugen, motorisch geheugen, impliciet geheugen, buffergeheugen, episodisch geheugen en declaratief geheugen. Ondanks de grote diversiteit van ons geheugen – of misschien juist door die verscheidenheid – hebben we volgens Draaisma slechts zeer beperkt vat op wat we onthouden en vergeten. Wat natuurlijk jammer is voor het onderwijs.
Vergeten is nodig
De structuur van het geheugen zit dusdanig in elkaar dat we de meeste informatie die tot ons komt alweer snel vergeten. Dat is maar goed ook, want we worden voortdurend bestookt door een overvloed aan informatieprikkels, bewust en onbewust. Een eenvoudig maar treffend voorbeeld zijn de boeken die we gedurende ons leven lezen of de vele films die we zien. Hoe aangrijpend ook, we kunnen ze later zelden reproduceren. Of de informatie die ooit tot ons kwam echt weg is, durft Draaisma niet te zeggen, maar hij weet wel dat vergeten nodig is om goed te kunnen functioneren. Hoe snel we nieuwe informatie vergeten, toonde de Duitse psycholoog Hermann Ebbinghaus in 1885 aan met de allereerste ‘vergeetcurve': al na een uur zijn we de helft vergeten en een dag later kunnen we hooguit twintig procent reproduceren. En dat is meestal het deel dat we onthouden.
Gespreid leren effectief
Gezien het feit dat we informatie zo snel vergeten, is gespreid leren volgens Ebbinghaus effectiever dan stampen. Dat geldt voor leren op school, maar ook voor bijvoorbeeld leren autorijden. Wat je leert, moet als het ware beklijven in je geheugen. Bovendien duurt het steeds langer voordat informatie wegzakt op het moment dat je het leren herhaalt. Daarom kun je beter een half jaar wekelijks een uurtje autorijden dan in twee weken een complete cursus doen. De leercurve van Ebbinghaus laat zien dat vooral de stap van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam heel langzaam verloopt. Daarna gaat leren een stuk sneller, maar vanaf het punt dat iemand bewust bekwaam is, vlakt de leercurve weer af. Opvallend is dat iemand die onbewust bekwaam is zich niet eens meer voor kan stellen hoe het was om onbewust onbekwaam te zijn, zo natuurlijk zijn bepaalde vaardigheden of kennis dan ingebakken. Dat kan het lastiger maken om iemand die het nog moet leren op een passende manier uitleg te geven.
Weet je nog?
Overigens komt vergeten in vele vormen, legt Draaisma uit. Zo hebben we een slecht geheugen voor dromen, onthouden we wel ideeën, maar niet van wie het was (cryptomnesie) en schuiven foto's als een eclips voor de werkelijke herinnering. Toch onthouden we soms de meest irrelevante details bij een schokkende gebeurtenis; de zogenoemde flitslichtherinneringen. Zo kan het dat we geen idee hebben waar we drie jaar geleden op die zonnige dag in mei waren, maar dat het moment waarop we hoorden over 9/11 of de moord op Pim Fortuyn ons nog helder voor de geest staat. Waarbij Draaisma aantekent dat flitslichtherinneringen niet immuun zijn voor vertekening, want mediabeelden en verhalen van anderen hebben invloed op ons geheugen. We worden alleen zelden geconfronteerd met het feit dat de inhoud van ons geheugen verandert, omdat de meeste herinneringen nu eenmaal slecht gedocumenteerd zijn.
Vertekend beeld
De invloed van buitenaf maakt het zelfs mogelijk dat herinneringen ons worden aangepraat, stelt Draaisma. Als je zelf iets niet meer (precies) weet, creëert dat een vacuüm dat anderen naar believen kunnen invullen. Dat kan na een nachtje doorzakken, als plagende vrienden je de raarste dingen op de mouw spelden. Maar het kan ook onbewust gebeuren, als iemand zelf nog weinig van zijn jeugd weet en een vertekend beeld krijgt door verhalen van familie. Eigen herinneringen blijken veel waard, zegt Draaisma, zelfs na een akelige gebeurtenis. Vrouwen die zich helemaal niets meer wisten te herinneren van de verkrachting die hen was overkomen, hadden veel meer moeite met de verwerking dan vrouwen die zich de nare gebeurtenis nog wel voor de geest konden halen.
Expertgeheugen
Van een heel andere orde is het fenomeen expertgeheugen. Eeuwen geleden stonden mensen met een goed geheugen in hoog aanzien, tegenwoordig draait het om andere kwaliteiten. Toch zijn er nog steeds mensen die absurd veel over één onderwerp weten, zoals wijnkenners, vogelspotters of filatelisten, zoals de verzamelaar uit het voorbeeld van Draaisma die zelfs met 30.000 vogelzegels in zijn bezit precies weet welke hij wel en niet in zijn collectie heeft. Een bijzonder kenmerk van het expertgeheugen is dat het beter werkt naarmate het voller raakt. Dit komt omdat het geheugen dan sneller patronen ontwikkelt en doorziet. Toch zijn deze experts niet per se beter in andere taken; het expertgeheugen is namelijk modulair en selectief, waardoor alleen relevante zaken worden opgeslagen. Zo blijkt uit onderzoek onder topschakers dat hun grootste talent bestaat uit het zien en onthouden van patronen en samenhang, maar dan alleen bij realistische schaakopstellingen.
Jong beginnen
Draaisma legt uit dat schaakintelligentie enerzijds bestaat uit vloeibare intelligentie – het vermogen om volstrekt nieuwe problemen op te lossen – en anderzijds uit gekristalliseerde intelligentie, het vermogen om op basis van ervaringen problemen op te lossen. Op welk terrein we ook expert zijn, in alle gevallen neemt de gekristalliseerde intelligentie toe naarmate we ouder worden, terwijl de vloeibare intelligentie juist afneemt. In een grafiek toont Draaisma het verloop als twee gekruiste zwaarden en maakt zo inzichtelijk waarom jonge, maar late beginners met schaken altijd blijven verliezen van de ouderen die wel vroeg zijn begonnen. Daarom begint het ontwikkelen van een expertgeheugen bij voorkeur vroeg met het ‘absorberen' van relevante zaken, want: hoe voller, hoe beter. Maar niet elk talent kan zijn geheugen eindeloos vullen en een topniveau halen. Het punt waarop het plafond is bereikt, verschilt per brein.
Vergeetachtigheid
Expert of niet, hoe zit het met ons geheugen als we ouder worden? Nu we allemaal langer moeten doorwerken, is het een wezenlijke vraag of het geheugen voldoende mee blijft doen. Dat kunnen we zelf lastig inschatten, vertelt Draaisma. Uit studie blijkt dat er namelijk geen link bestaat tussen geheugenklachten en de feitelijke kwaliteit van het geheugen. Bovendien komt de top drie van wat achteruit gaat óók bij jongeren voor: 1) niet op namen kunnen komen, 2) niet op woorden kunnen komen en 3) je plannen vergeten (waarom ging ik ook alweer naar de keuken). Ouderen schrijven deze kwaal toe aan hun leeftijd, terwijl jongere mensen vergeetachtigheid wijten aan hun drukke leven. Opvallend bij het ouder worden is dat er na je zestigste opeens méér herinneringen boven komen aan de levensfase tussen de 15 en 25 jaar. Dit is volgens Draaisma deels verklaarbaar door de memorabele ‘eerste keer ervaringen' in die periode. Bovendien is het een tijd van vorming, waarin bijvoorbeeld boeken, muziek en films grote impact hebben. Daarom zegen ouderen vaak: ‘mijn tijd was de beste', daarmee doelend op de periode rond hun twintigste jaar.
Het eindeffect
Draaisma haalt tot slot nog een onderzoek van psycholoog Daniel Kahneman aan, die aantoont dat de manier waarop een gebeurtenis of episode eindigt, een disproportioneel grote impact heeft op hoe we ons een voorval of periode herinneren. Dit zogenoemde ‘eindeffect' geldt bijvoorbeeld voor medische onderzoeken, maar ook voor vakanties, concerten, huwelijken en loopbanen. Een slechte slotfase in het onderwijs kan dus de blik op de hele schoolperiode in negatieve zin vertroebelen. Het omgekeerde geldt ook: na beroerde schooljaren zal een prima examenjaar de herinnering positief beïnvloeden. Draaisma zei al eerder dat we nauwelijks vat hebben op wat we vergeten en onthouden. En dat is maar goed ook, benadrukt hij, want stel dat we een vergeetpil hadden om bepaalde mensen of gebeurtenissen uit ons geheugen te wissen… dan lopen we het leereffect mis en stoten we ons mogelijk steeds weer aan dezelfde steen.